top of page

Conclusies in strafzaken een gunst, geen recht

Bij arrest van de 2de Kamer van het Hof van Cassatie van 20.09.2022 werd geoordeeld dat artikel 152, § 1, eerste en tweede lid, Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de partijen die wensen te concluderen en nog geen conclusies hebben neergelegd, op de inleidingszitting kunnen vragen om conclusietermijnen te bepalen.


Met deze regeling wou de wetgever een efficiënter beheer van de zittingen realiseren. Het is evenwel niet de bedoeling om voor de partijen een recht op uitstel te creëren. Indien de vraag om uitstel geen verband houdt met de wijze waarop de partijen hun argumenten schriftelijk aan de rechter en aan de tegenpartijen willen ter kennis brengen, biedt artikel 152 Wetboek van Strafvordering geen grondslag voor een dergelijk verzoek, aldus het Hof.

Uit de tekst van de vermelde bepaling, de doelstelling van de wetgever en de algemene economie van de regeling, leidt het Hof af dat de rechter in de regel wel dient in te gaan op het op de inleidingszitting geformuleerde verzoek van een partij, die nog geen conclusies heeft neergelegd, om conclusietermijnen te bepalen, MAAR dat die partij evenwel geen absoluut recht op conclusietermijnen heeft.

Het desbetreffende arrest kan HIER gevonden worden.